Publicatie discriminatie-onderzoek Verwey Jonker
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft het Verwey-Jonker Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijke discriminatie en vooroordelen. Zowel in onze dienstverlening aan kinderen en ouders, als onder onze medewerkers. De RvdK zette dit onderzoek in gang zonder specifieke aanleiding, vanuit het belang dat wordt gehecht aan cultuursensitief werken voor de diverse doelgroep van de RvdK. Vandaag zijn de uitkomsten gepubliceerd.
Dienstverlening aan kinderen en ouders
Het Verwey-Jonker Instituut heeft de registratiegegevens van alle ouders en kinderen die bij de RvdK bekend zijn over de periode juni 2018 - juni 2024 vergeleken met CBS-gegevens van de algemene Nederlandse bevolking. Hieruit blijkt - inherent aan de aard van ons werk - dat de RvdK bovengemiddeld vaak kinderen ziet uit kwetsbare gezinnen. Kinderen die in beeld komen, wonen vaker dan gemiddeld in een 1-oudergezin, leven vaker dan gemiddeld onder de armoedegrens en hebben vaker een migratie-achtergrond*. Kernvraag van het Verwey-Jonker onderzoek was of de RvdK bij kinderen met een migratieachtergrond of anderszins verschillende achtergrond, andere adviezen, besluiten en beoordelingen geeft.
De onderzoeksresultaten laten zien dat er op basis van de cijfermatige analyse voor de meeste adviezen, besluiten en beoordelingen van de RvdK geen aanwijzingen zijn dat groepen structureel verschillend worden behandeld, bijvoorbeeld naar herkomst, armoedeproblematiek of gezinssamenstelling. Er is wel een verschil gevonden bij taakstraffen: bij jongeren met een migratieachtergrond of jongeren uit een gezin onder de armoedegrens rapporteert de RvdK minder vaak dat de taakstraf positief is afgerond dan bij jongeren zonder deze kenmerken. En er is een verschil te zien in het aandeel jeugdstrafzaken waarin de RvdK aan het OM adviseert om een jeugdige niet verder te vervolgen (advies sepot). Het aandeel jongeren waarvoor een advies sepot wordt uitgebracht, is voor jongeren zonder migratieachtergrond hoger dan gemiddeld. Deze cijfermatige analyse biedt nog geen inzicht in de mogelijke oorzaken van deze verschillen en of ongelijke behandeling hierbij een rol speelt.
De RvdK vindt het goed om te lezen dat bij het grootste deel van het werk geen aanwijzingen zijn gevonden voor structureel ongelijke behandeling. Tegelijkertijd zien we in de gevonden verschillen bij taakstraffen en advies sepot aanleiding om dieper op de mogelijke oorzaken in te gaan. Daarom wordt het clientdeel van het onderzoek verdiept, allereerst gericht op taakstraffen en advies sepot, door de inzet van de Discriminatietoets publieke dienstverlening van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme. Deze toets biedt handvatten om mogelijke risico’s op discriminatie nader in beeld te brengen en aan te pakken, waarbij jongeren en ouders expliciet worden betrokken om hun ervaringen in te brengen. De RvdK treft voor de zomer voorbereidingen om met de Discriminatietoets te starten, te beginnen met het proces taakstraffen.
Onderzoek onder medewerkers
Bij de RvdK werken 2200 mensen; 600 van hen vulden een vragenlijst van het Verwey-Jonker Instituut in over hun ervaringen met discriminatie en ongewenst gedrag in het dagelijks werk. Daarnaast hield het Verwey-Jonker Instituut verdiepende interviews met 25 medewerkers, geselecteerd op basis van verschillen in functie, gender en migratieachtergrond. Uit de analyse van de vragenlijst komt naar voren dat 10% van de respondenten het afgelopen jaar discriminatie heeft ervaren, vooral op herkomst of etniciteit, en iets meer dan de helft van de respondenten een vorm van ongewenst gedrag ondervond. Hierbij gaat het om een brede range van ervaringen, vooral om pesten, buitensluiten of vernedering. Respondenten met een niet-Europese migratieachtergrond, een beperking of chronische ziekte geven vaker aan dat zij discriminatie en ongewenst gedrag ervaren. De individuele interviews met de 25 medewerkers bevestigen dit beeld. Soms gaat het om expliciete vormen van discriminatie, maar vaker om subtiele opmerkingen en gedrag. Het onderzoek laat ook zien dat medewerkers vaak geen melding maken van deze vormen van discriminatie of ongewenst gedrag. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met wat in recente onderzoeken bij andere (overheids)organisaties is gevonden.
Uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat de RvdK de afgelopen periode al het nodige in gang heeft gezet ter verbetering. Het personeelsbeleid en de wervings- en selectie procedures van de RvdK zijn recent aangepast en voldoen volgens het Verwey-Jonker Instituut op veel punten om discriminatie tegen te gaan. Maar dit is voor medewerkers nog niet altijd of nog onvoldoende merkbaar. Het Verwey Jonker Instituut doet daarom de aanbeveling om het aangepaste personeelsbeleid verder in de pratijk te verankeren en beveelt aan om op de RvdK-locaties het gesprek te voeren over inclusie, diversiteit en sociale veiligheid.
Omarmen van diversiteit
De RvdK gaat het onderzoeksrapport en de aanbevelingen verder bestuderen en wil dit benutten ter versterking van onze aanpak gericht op gelijke behandeling van onze cliënten en medewerkers. Algemeen directeur Monique Schippers: “We staan voor het omarmen van diversiteit in onze organisatie, waarin verschillende perspectieven welkom zijn en bijdragen aan de kwaliteit van ons werk. Uit het rapport blijkt dat er breed draagvlak is onder onze medewerkers voor meer inzet op inclusie, het voorkomen van discriminatie en het bieden van gelijke kansen. Daarom zetten we onze aanpak gericht op het objectief werven en selecteren van nieuwe collega’s door. Ook zetten we, mede gebaseerd op de resultaten van Verwey Jonker, de Discriminatietoets in voor verdiepend onderzoek naar onze dienstverlening aan kinderen en ouders en organiseren we trainingen cultuursensitief werken. De uitkomsten van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut bieden input voor het versterken van deze lijn. Tenslotte, en ook dat is belangrijk, zorgen we ervoor dat op onze locaties ruimte en tijd is voor het onderlinge gesprek over inclusie, diversiteit, samenwerking en sociale veiligheid. We zijn het Instituut erkentelijk voor de bijdrage die zij op deze manier leveren aan een meer inclusieve organisatie.”
*De meerderheid van kinderen die met de RvdK te maken krijgen (53%) woont in een één-ouder gezin, terwijl dat in Nederland voor 16% van de kinderen geldt. Ook leven kinderen die wij zien vaker in een gezin onder de armoedegrens (18% vs. 5%) of hebben ze een werkloze ouder als kostwinner (40% vs. 10%).