Een uithuisplaatsing betekent dat een kind tijdelijk ergens anders woont. Omdat het kind thuis niet veilig is of omdat er bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het doel bij uithuisplaatsing is altijd dat het gezin hulp krijgt. En dat alle betrokkenen samen werken aan een oplossing zodat het kind weer veilig thuis kan wonen. De kinderrechter beslist over een uithuisplaatsing.
Een uithuisplaatsing betekent dat een kind tijdelijk ergens anders woont. Omdat het kind thuis niet veilig is of omdat er bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het doel bij uithuisplaatsing is altijd dat het gezin hulp krijgt. En dat alle betrokkenen samen werken aan een oplossing om ervoor te zorgen dat het kind weer naar huis kan. Het kind mag meestal contact houden met zijn ouders. De gezinsvoogd kan ook bepalen dat het beter is om even geen contact te hebben.
Een uithuisplaatsing is heel ingrijpend voor ouders en kinderen. We proberen daarom altijd eerst andere oplossingen te vinden. Zodat het kind thuis kan blijven wonen. Maar soms is hulp thuis niet genoeg om ervoor te zorgen dat het kind zich thuis goed en veilig kan ontwikkelen. De zorgen over het kind zijn dan zo ernstig dat het beter is als het kind even ergens anders woont.
Vrijwillige of gedwongen plaatsing
Als de ouders zelf beslissen of ermee instemmen dat het kind tijdelijk ergens anders gaat wonen, noemen we dat een vrijwillige uithuisplaatsing. Stemmen de ouders niet in, dan kan de gemeente de Raad voor de Kinderbescherming vragen hier onderzoek naar te doen. De Raad voor de Kinderbescherming kan de rechter verzoeken alsnog de machtiging uithuisplaatsing toch te geven.
Een gedwongen uithuisplaatsing is altijd gekoppeld aan een ondertoezichtstelling. De uithuisplaatsing wordt maximaal voor de duur van de ondertoezichtstelling gevraagd (maximaal een jaar). Maar het kan ook voor een kortere periode zijn, bijvoorbeeld voor 3 of 6 maanden.
Spoeduithuisplaatsingen
Soms komt het voor dat een kind met spoed tijdelijk ergens anders moet wonen. Dat heet een spoeduithuisplaatsing. Bij een spoeduithuisplaatsing is er direct een ernstige bedreiging voor de veiligheid van het kind. Die bedreiging moet zo snel mogelijk stoppen en het proces van onderzoek en aanvraag van een gewone uithuisplaatsing duurt dan te lang. Een reden voor een spoeduithuisplaatsing is bijvoorbeeld als blijkt dat een kind wordt mishandeld of misbruikt.
Een spoeduithuisplaatsing duurt maximaal 3 maanden. Net als bij gewone uithuisplaatsingen is het bij spoeduithuisplaatsingen de bedoeling dat in die periode de problemen worden opgelost, zodat het kind daarna weer veilig thuis kan wonen. Wanneer het niet lukt om de problemen op te lossen, dan verzoeken we de rechter om een machtiging uithuisplaatsing zodat het kind langer ergens anders kan wonen.
Ook al zijn we vaak kort in beeld, we realiseren ons dat onze impact groot kan zijn. Ingrijpen in de thuissituatie van een kind doen we dan ook niet zomaar. Is dat écht nodig? Dat is misschien wel de belangrijkste vraag die we onszelf stellen. Soms kan een kind bijvoorbeeld ook tijdje naar oma in plaats van naar een vreemd pleeggezin. Pas in het uiterste geval verzoeken we de rechter om het kind ergens anders in veiligheid te brengen. Als het veilig kan, doen we er vervolgens alles aan om contact tussen ouders en kind te behouden en te versterken.
Stemmen de ouders niet in met het voorstel van de Raad voor de Kinderbescherming om een kind tijdelijk ergens anders te laten wonen? Dan vraagt de Raad voor de Kinderbescherming een machtiging uithuisplaatsing aan de rechter. Ook de Gecertificeerde Instelling kan een machtiging vragen aan de rechter.
- De Raad voor de Kinderbescherming kan de machtiging vragen bij de start van de ondertoezichtstelling.
- De Gecertificeerde Instelling kan een machtiging vragen als er al een ondertoezichtstelling is.
Wanneer de kinderrechter de machtiging verleent, ontvangt de Gecertificeerde Instelling daarmee toestemming om het kind voor een bepaalde periode ergens anders te laten wonen. De Gecertificeerde Instelling zorgt dat het kind in een netwerkgezin (bijvoorbeeld bij familie), pleeggezin, tehuis of instelling kan wonen.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in bepaalde gevallen een toetsende taak bij verlenging of beëindiging van een uithuisplaatsing.
Rol bij spoeduithuisplaatsingen
Krijgt de Raad voor de Kinderbescherming een melding dat in een bepaald gezin misschien een spoeduithuisplaatsing nodig is? Dan doen we meteen onderzoek. Het is altijd ingewikkeld om te kiezen tussen het recht van een kind om bij de ouders te blijven en het recht op bescherming van de veiligheid van het kind. We proberen daarom altijd eerst met ouders een andere oplossing te vinden. Als dat niet lukt of als ouders niet willen meewerken, kunnen we om spoeduithuisplaatsing vragen.
De Raad voor de Kinderbescherming moet goede redenen geven aan de rechter waarom het nodig is dat het kind direct tijdelijk ergens anders gaat wonen. Vaak is de rechter het met de Raad voor de Kinderbescherming eens en wordt het kind nog dezelfde dag uithuisgeplaatst. Binnen 14 dagen komt er een rechtszaak en kunnen de ouders ook hun verhaal doen bij de rechter. Daarna neemt de rechter een definitieve beslissing over de spoeduithuisplaatsing.
De Gecertificeerde Instelling kan de kinderrechter verzoeken om de uithuisplaatsing te verlengen als er meer tijd nodig is voor het kind terug kan naar huis. Dit kan voor de maximale duur of resterende tijd van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter kan de verlenging toewijzen, dan blijft het kind uit huis geplaatst. De kinderrechter kan het verzoek ook afwijzen, dan gaat het kind terug naar huis. De Raad voor de Kinderbescherming heeft hier geen rol.
Verlenging na twee jaar
Wil de Gecertificeerde Instelling de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing na twee jaar verlengen, dan moet de Gecertificeerde Instelling hiervoor ook een advies vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechter over of een verlenging van de uithuisplaatsing de meest passende maatregel is. De Raad voor de Kinderbescherming kan ook vinden dat een vrijwillige uithuisplaatsing of een gezagsbeëindigende maatregel meer in het belang is van het kind.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de wettelijke taak dit advies op te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming stuurt het advies naar ouders en kind (als deze 12 jaar of ouder is), de Gecertificeerde Instelling en de rechter. De rechter neemt het advies mee in zijn besluit.
Een uithuisplaatsing is tijdelijk en betekent dat een kind niet zeker weet waar het zal opgroeien: thuis of ergens anders. Die onzekerheid mag niet te lang duren. In de wet staat daarom dat rekening moet worden gehouden met zogenaamde aanvaardbare termijnen. Wat een aanvaardbare termijn is voor een kind om onzekerheid te hebben over waar het kind opgroeit, is voor elk kind anders.
Sinds 2023 is er een vernieuwde richtlijn voor uithuisplaatsing en terugplaatsing, waarin meer staat over de besluitvorming over terugplaatsing en aanvaardbare termijnen.
Aanvaardbare termijnen zijn altijd maatwerk. De Raad voor de Kinderbescherming kijkt naar de situatie van het kind. Wat is in zijn of haar belang? Daarbij speelt leeftijd een rol, maar ook andere factoren wegen mee. De aanvaardbare termijn waarin een kind in onzekerheid kan verkeren, kan daarmee verschillen.
Is de situatie tijdens de uithuisplaatsing niet voldoende verbeterd? En is de aanvaardbare termijn voor een kind voorbij? Dan kan de Gecertificeerde Instelling aan de Raad voor de Kinderbescherming vragen om te onderzoeken of een gezagsbeëindiging van de ouders nodig is.
De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt dan of er voldoende is gewerkt aan de terugkeer van het kind, of de uithuisplaatsing nog de meest passende maatregel is en of de ouders hun gezag kunnen blijven uitoefenen. Is de conclusie dat ouders hun opvoedingsverantwoordelijkheid niet tijdig meer op zich kunnen nemen, dan vraagt de Raad voor de Kinderbescherming om gezagsbeëindiging bij de rechter. De rechter neemt hier de uiteindelijke beslissing over.
Er zijn twee manieren om een gedwongen uithuisplaatsing (tussentijds) te beëindigen. De Gecertificeerde Instelling kan besluiten dat het kind weer naar huis kan, of ouders doen een verzoek voor beëindiging van de uithuisplaatsing.
Verzoek ouders
Ouders kunnen een verzoek doen bij de Gecertificeerde Instelling om de uithuisplaatsing op te heffen. Als de Gecertificeerde Instelling het daar niet mee eens is, kunnen ouders dit aan de rechter voorleggen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft hierin geen rol.
Besluit Gecertificeerde Instelling
De Gecertificeerde Instelling besluit dat het kind weer terug kan naar huis en legt dit besluit voor aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming toetst het besluit. Dit geldt zowel bij een besluit om de uithuisplaatsing niet te verlengen als bij een besluit om de uithuisplaatsing eerder te stoppen.
Het doel van de toets door de Raad voor de Kinderbescherming is om onafhankelijk te beoordelen of de veiligheid van het kind zonder gedwongen hulp voldoende kan worden gewaarborgd. De Raad voor de Kinderbescherming kan deze toetsing uitvoeren door:
- het beoordelen van schriftelijke informatie van de Gecertificeerde Instelling
- het voeren van gesprekken met de betrokkenen
- een overleg aan een Jeugdbeschermingstafel van de gemeente. Bij de Jeugdbeschermingstafel zijn de ouders en het kind (als deze 12 jaar of ouder is) aanwezig
De Raad voor de Kinderbescherming bekijkt de informatie vanuit het belang van het kind. Wat weten we over het kind en wat betekent dit? Is de ontwikkelingsbedreiging voldoende opgeheven of is het mogelijk hieraan te werken zonder een maatregel?
De Raad voor de Kinderbescherming stuurt de uitkomst van de toetsing naar de Gecertificeerde Instelling, de gezaghebbende ouders en het kind (als deze 12 jaar of ouder is). Als de Raad voor de Kinderbescherming er niet van overtuigd is dat het in het belang van het kind is om terug naar huis te gaan, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming de Gecertificeerde Instelling adviseren de uithuisplaatsing alsnog te verlengen of zelf een onderzoek instellen en zo nodig zelf een verzoek indienen bij de rechter.